1 PREHISTORIE
1.1 TOENEMENDE BEVOLKING
Als eerste dient vermeld te worden dat de bevolking aanzienlijk toenam als gevolg van de landbouw. Door zelf voedsel te produceren ging de mens er namelijk voor zorgen dat de draagkracht van de planeet een enorme groei kende. Een groep mensen had dus een veel kleinere oppervlakte nodig om te overleven dan voordien. Eveneens zien we dat, in tegenstelling tot de jager-verzamelaars die vaak niet de middelen en/of fysieke mogelijkheid hadden om voor meer dan één kind te zorgen, de landbouwers vaak voedseloverschotten hadden en niet genoodzaakt waren om voortdurend rond te trekken. Hierdoor werden de geboortes minder gespreid: van gemiddeld vier jaar tussen twee kinderen naar een kleine twee jaar. Wat ook niet onderschat mag worden is dat deze kinderen niet consistent geconfronteerd werden met de hongersnood en uitputting die vaak aan het nomadenleven gekoppeld waren
Onderzoekers schatten dat er tot ca. 10.000 jaar geleden minder dan 10 miljoen mensen de aarde bevolkten. Tussen de ca. 15.000 en 10.000 jaar geleden zou het groeiritme echter sterk versnellen, wat zou leiden tot een wereldbevolking van naar schatting 60 tot 70 miljoen mensen tegen het jaar 4000 v.Chr.
1.2 SOCIALE COMPLEXITEIT
De sedentaire levensstijl die logischerwijze volgde uit de landbouw zal zich uiten in individuele woningen voor gezinnen, afgesloten via muren van de rest van de groep. Deze leidden tot een grote, toenemende individualisering. Echter kan deze uiteraard nog niet vergeleken worden met onze moderne samenleving. Die individualisering uitte zich onder meer in wat wij bezitsaccumulatie noemen. Een afgesloten woning liet tot op een bepaald niveau het verzamelen (en verstoppen) van persoonlijke rijkdom toe, iets wat voordien in een nomadische jager-verzamelaarssamenleving niet mogelijk was. De verschillen in eigendom die hierdoor ontstaan zijn een eerste stap in het bestaan van ongelijkheid in de samenleving. Volgens verschillende economische experts is er dan ook een onlosmakelijk verband/wisselwerking tussen landbouw en (semi-)privaat eigendom.
Dankzij deze bezitsaccumulatie, alsook het concept van arbeidsspecialisatie, gingen mensen zich meer van elkaar onderscheiden. De sociale ongelijkheid begon echt tot stand te komen. Op die manier verscheen een elite die zich geleidelijk aan steeds meer en meer boven de rest van de bevolking ging plaatsen. Dat verschil in status toonde ze trots m.b.v. statussymbolen, zoals bv. juwelen gemaakt uit grondstoffen die van een zekere afstand werden ingevoerd.
Tot slot had een grote groep mensen die allemaal op dezelfde plek woonden en (samen)leefden veel meer nood aan organisatie, coördinatie en leiderschap dan een kleine groep jager-verzamelaars. Het was de elite die deze taak op zich gingen nemen en zo de controle over hun mensengemeenschap in handen kregen. Zij belichaamden de autoriteit. Hiermee evolueerde de landbouwgemeenschap naar een goed georganiseerde samenleving met de beginselen van sociale differentiatie en stratificatie waarbij het centrale leiderschap werd ingenomen door een beperkte groep mensen. Deze gelaagde samenleving zou uiteindelijk leiden tot staatsvorming, maar hierbij dient echter vermeld te worden dat er vaak een voorafgaande stap kan onderscheiden worden: het chiefdom. Hierbij staat een chief of stamhoofd aan het hoofd van de gemeenschap. Deze wordt geselecteerd uit en (bijna) altijd bijgestaan door de andere elites in het chiefdom.
Als laatste moet vermeld worden dat de afstand/verhoudingen niet enkel binnen de gemeenschappen toenam, maar ook tussen deze verschillende groepen. Het idee van persoonlijk bezit en territorialiteit ontstond als gevolg van de landbouwgronden en weides die de verschillende mensengemeenschappen zichzelf ging toe-eigenen. Dit territorium zouden ze dan ook afbakenen, wat uiteindelijk ongetwijfeld zou hebben geleid tot een strijd om grond. Dit zal zich ontegenzeggelijk geuit hebben in verschillende gewelddadige conflicten.

2 OUDE NABIJE OOSTEN
2.1 STEDELIJKE SAMENLEVINGEN
Ondanks het feit dat het neolithicum i.t.t. de Vruchtbare Sikkel pas eeuwen later arriveerde in de alluviale vlaktes rondom de Nijl, de Tigris en de Eufraat, zien we dat de eerste stedelijke samenleving toch ontstonden in deze riviervlaktes. De oorzaak hiervoor vinden we terug in de verschillende soorten van landbouw die zich voordeden in deze gebieden, respectievelijk regen- en irrigatielandbouw.
Zoals eerder vermeld vinden we de oudste sporen van landbouw en neolithische dorpen terug in de Vruchtbare Sikkel, een gebied waar meer dan voldoende neerslag valt om aan landbouw te kunnen doen. Hier kan dus gesproken worden van regenlandbouw. Een van de belangrijkste voorwaarde van regenlandbouw is dat je een neerslag van ten minste 250 mm per jaar hebt.
De toenemende bevolking als gevolg van de landbouw zorgde voor een heuse druk, want die bevolking kon na verloop van tijd niet allemaal meer terecht in de regenlandbouwgebieden. Een oplossing die landbouw ook in de drogere gebieden mogelijk maakte was daarom noodzakelijk. Een intensieve beheersing van water in deze gebieden was het logische gevolg. De mens ging via de aanleg van kanalen, opvangbekkens, dijken en de uitvinding van de sjadoef de waterhuishouding controleren waardoor irrigatielandbouw mogelijk werd. Dit zou een enorme revolutie op gang brengen.
Gebieden met regenlandbouw zijn zeer kwetsbaar, aangezien ze afhankelijk zijn van de hoeveelheid neerslag die valt. Een gebrek aan regenval kan een voedselcrisis veroorzaken en een langdurige klimaatsverandering heeft grote sociale gevolgen. Bij irrigatie staat de watertoevoer echter onder de controle van de mens. Hierdoor is de bevoorrading veel consistenter en permanenter. Ondanks de grotere inspanning die verreist was, was het surplus enorm. Dit kon vervolgens ingeschakeld worden in de handel waarmee de ontbrekende grondstoffen in de vlakte konden worden ingevoerd.
We kunnen dus concluderen dat de eerste complexe samenlevingen en steden ontstaan op plaatsen waar de mens tot creatief denken werd gedwongen naar aanleiding van bv. beperkte neerslag. Deze creativiteit leidde tot een explosie aan innovaties die de evolutie naar de eerste steden inzette. Gepaard met dit gegeven zien we dat de elite een tribuuteconomie oprichtte in de samenleving. De elite inde tribuut (of belastingen) in de vorm van goederen en/of werkkracht. Hiermee voorzagen zij in eigen levensonderhoud, en met de overschotten werd handel gedreven. Aangezien de elite de overschotten uit de landbouw beheerde en de handel regelde, waren zij ook diegenen die directe toegang kregen tot de geïmporteerde grondstoffen en producten, wat de sociale stratificatie verder versterkte. De toenemende complexiteit van de samenleving uitte zich in de heersersklasse, ambtenarenapparaat en priesterkaste die tot stand konden komen.
3 MIDDELEEUWEN
3.1 DE STANDENSAMENLEVING
De nieuwe samenleving die zich in het Westen van Europa begint te vormen kent een sterke Romeinse en Germaanse invloed. In beide groepen bestaat er ongelijkheid tussen mensen, want ze hebben namelijk slaven en maken bij de 'vrije mensen' een onderscheid tussen de elite en de gewone mensen. De eeuwen waarin deze samenleving tot stand komt blijven roerig: voortdurende invallen en permanente oorlogen zorgen voor onveiligheid. Vrije boeren zoeken hiervoor bescherming bij lokale krijgsheren. Die krijgsheer biedt bescherming in ruil voor gehoorzaamheid en eventuele steun in de strijd. Bovendien worden de boeren vaker wel dan niet verplicht om hun grond (grotendeels) over te dragen aan hun beschermer. De boeren verliezen op die manier een deel van hun vrijheid. Na verloop van tijd krijgen ze nog meer verplichtingen tegenover de grondbezitter, zoals bv. taken uitvoeren, bepaalde belastingen betalen, etc. Die afhankelijke boeren krijgen het statuut van horigen, ze 'horen' namelijk bij hun heer. Zo ontwikkelen er zich ongeveer twee maatschappelijke groepen: de krijgsheren (en hun soldaten) en de horigen. Belangrijk te vermelden is het feit dat beide sterk van elkaar afhankelijk zijn.
Gedurende de bovenstaande besproken periode vindt ook de kerstening van Europa plaats. Daardoor neemt geleidelijk de macht en invloed van de geestelijkheid toe, waardoor zij een derde groep vormen in de samenleving. Rond het jaar 1000 is die maatschappelijke indeling ingeburgerd in de West-Europese samenleving. Afhankelijk van de stand waartoe men behoort, heeft men bepaalde rechten en plichten. De eerste en tweede stand (geestelijkheid en adel) hebben voornamelijk rechten, terwijl de derde stand voornamelijk plichten heeft.
- Geestelijkheid = zielenheil van de gelovigen
- Adel = de andere standen beschermen (koning maakt hier al dan niet deel van uit)
- Rest v/d bevolking = samenleving van voedsel voorzien
Het is belangrijk om de Kerk te vermelden, aangezien die zegt dat deze maatschappelijke indeling de wil en wet van God is. We mogen alsook niet vergeten aan te halen dat de groepen niet homogeen, maar heterogeen zijn. Dit betekent dat er binnen de verschillende standen ook (grote) verschillen aanwezig zijn.
De derde stand staat aanvankelijk gelijk met de boerenbevolking, maar ook daar kunnen verschillende deelgroepen onderscheiden worden. De meeste boeren zijn horigen, maar er blijft ook een groep van vrije boeren bestaan. Een aparte categorie binnen de derde stand wordt gevormd door de lijfeigenen, al is het onderscheid met sommige horigen eerder te verwaarlozen. Terwijl horige boeren nog steeds een stukje grond hebben om zelf te bewerken en nog bepaalde rechten hebben, zijn lijfeigenen eerder een soort van slaaf zonder grond of rechten. In de loop van de tweede helft van de middeleeuwen zal deze groep in West-Europa stilaan verdwijnen. Tot slot vormden ridders ook nog een aparte groep in dit alles.

3.2 NIEUWE VERHOUDINGEN
Vanaf ca. de 11e eeuw kent de handel in West-Europa een heropleving. In de loop van de 10e eeuw keert de rust namelijk gedeeltelijk weer. Ook leiden de verbetering van het klimaat en landbouwtechnieken tot kleine overschotten in de landbouwproductie. Dat leidt in veel gebieden tot het ontstaan of de heropbloei van steden die van lokale marktplaatsen uitgroeien tot centra van handel en nijverheid. De stedelingen doen minder aan landbouw en beginnen zich te onderscheiden van de boerenbevolking. Zij begonnen bepaalde rechten op te eisen. De opkomst van de steden verbetert ook (meestal) de positie van de boeren, omdat de heren bepaalde toegevingen gingen doen om de plattelandsvlucht tegen te gaan. De horigheid verdwijnt zo geleidelijk aan in West-Europa.
Naast de vrije boeren, met eigen gronden en middelen, zijn veel voormalige horigen nu pachters. Zij huren hun grond en vaak ook werktuigen van grootgrondbezitters (= adel en/of clerus) en blijven zo verplichtingen hebben tegenover hun 'heer'. Een groot deel van de plattelandsbevolking beschikt echter niet over genoeg grond om te overleven en moet daarom werken in loondienst van anderen, bv. als een knecht of dienaar.
4 VROEGMODERNE TIJD
We vonden het nodig om toch kort de vroegmoderne tijd aan te halen, aangezien de Verlichting het gegeven van de standensamenleving in twijfel trok en deze periode het einde van deze samenleving betekende. Echter dient wel vermeld te worden dat dit niet automatisch zal leiden tot een echte en volledige gelijkheid.
Al vanaf de 18e eeuw beginnen nieuwe ideeën veld te winnen, waarbij gelijkheid onder de mensen centraal staat. Deze vinden onder andere hun wortels in de wetenschappelijke vooruitgang en economische ontwikkelingen die zich tijdens de vroegmoderne tijd voordoen. Naast handel, die doorheen de middeleeuwen steeds significanter werd, begint ook de industrie in de 18e eeuw aan belang te winnen. Het overwicht van de landbouw en dus ook van de grootgrondbezitters neemt daardoor af. Onder andere op die manier komt de standensamenleving steeds meer onder druk te staan. In Frankrijk breekt in 1789 een revolutie uit die nog in datzelfde jaar leidt tot een officiële afschaffing van de standensamenleving. Vanaf dan zijn de mensen gelijk in recht. Maar zoals eerder vermeld betekent dit niet meteen complete ontegensprekelijke gelijkheid. Dit is bijvoorbeeld duidelijk te zien in het feit dat onderscheid op basis van geslacht nog prominent aanwezig is.


5 HEDENDAAGSE TIJD
Vandaag in onze hedendaagse Belgische samenleving is iedereen gelijk volgens de grondwet. Dit neemt niet weg dat discriminatie, racisme en seksisme geen ingang vinden in onze samenleving. Om dit te verduidelijken met een voorbeeld: Unia rapporteerde in 2020 maar liefst 3684 meldingen rond racisme.
