Landbouwtechnieken doorheen de geschiedenis


PREHISTORIE


- Natuurlijke selectie van dieren en een gunstige graanmutant

De technieken over de "natuurlijke" selectie van dieren en de bevordering van een gunstige graanmutant behandelden we al op de vorige pagina. Als u deze uitleg nogmaals wenst door te nemen, klik dan hier.

Links de wilde eenhoorn (voorloper van de tarwe). De graankorrels zitten los aan de halm. Rechts: gedomesticeerde tarwe. De graankorrels hangen stevig aan de halm.
Links de wilde eenhoorn (voorloper van de tarwe). De graankorrels zitten los aan de halm. Rechts: gedomesticeerde tarwe. De graankorrels hangen stevig aan de halm.

Vuursteenbewerking

Reconstructietekening van een vuursteenmijn in Rijckholt
Reconstructietekening van een vuursteenmijn in Rijckholt

De vroege landbouwers hadden nood aan goede werktuigen (oogstsikkels, bijlen voor vleesbewerking, maalstenen, harpoenen, ...). Een materiaal dat hiervoor veelvuldig werd gebruikt was silex. Doordat men steeds op zoek ging naar vuurstenen van goede kwaliteit, ontstonden er rond 4500 v.Chr. de eerste vuursteenmijnen in Europa. Wetenschappers onderscheiden vier soorten basistechnieken om vuurstenen om te zetten naar neolithische werktuigen:





a. De harde directe slagtechniek

Bij deze techniek gebruikt men een harde klopper om stukken van de vuursteenknol af te slaan. De klopper was meestal een afgeronde kei van een minder broze steensoort dan vuursteen.


b. De zachte directe slagtechniek

Bij deze techniek wordt de klopsteen vervangen door een zachter materiaal, zoals gewei of hout. Hierdoor verkrijg je dunnere en regelmatigere gevormde afslagen. 


c. De indirecte slagtechniek

Hierbij wordt de kracht van de "hamer" via een drevel op de vuursteen gezet. Deze drevel werd gemaakt uit een houten stok of uit een stuk gewei. Hierdoor kon men heel precies de inslagplaats bepalen.

d. De druktechniek

Bij deze techniek wordt er druk uitgeoefend op de vuursteen door een puntige staaf te gebruiken. Deze staaf kon bestaan uit: gewei, ivoor, hard hout, steen, tand en zelfs bot. Door deze techniek te gebruiken verminderde het risico op gebroken afslagen aanzienlijk.


- De sikkel

Om rijpe graankorrels op een efficiënte manier  te oogsten, ontwikkelde men de sikkel. De neolithische sikkel bestond aanvankelijk uit vuursteen. Doorheen de metaaltijden ontwikkelde men steeds betere sikkels waarmee men sneller kon oogsten. 

          Neolithische sikkel uit vuursteen.                                                   Reproductie van een neolithische sikkel uit hout en vuursteen. 



- Grondbewerking

Om zaaizaad de optimale ontwikkelingskansen te geven, moet de grond eerst worden opengebroken. Dit gebeurde aanvankelijk met een graafstok die uit hout bestond. In het 6de millennium voor Christus  evolueerde deze graafstok naar de hakploeg. Dit was een zeer eenvoudig werktuig dat de grond openwoelde met een stuk hout (dat later vervangen werd door ijzer). Deze werd aanvankelijk door mensen voortgetrokken, maar rond c.a. 4000 v.Chr. slaagden mensen in het Nabije Oosten erin om trekdieren, voornamelijk ossen, voor de ploeg te spannen. 

Reconstructietekening (en -foto) van een graafstok, een haakploeg en een haakploeg met lastdieren. Deze beelden zijn gereconstrueerd op basis van archeologische vondsten. 



OUDE NABIJE OOSTEN (Mesopotamië)


- Irrigatielandbouw in de drogere gebieden

Kaart met aanduiding van de gemiddelde hoeveelheid neerslag per jaar in het Midden-Oosten.
Kaart met aanduiding van de gemiddelde hoeveelheid neerslag per jaar in het Midden-Oosten.


Zoals de bovenstaande kaart weergeeft is regenlandbouw enkel mogelijk in de grensgebieden van Mesopotamië. De bevolkingsdruk als gevolg van de overschakeling naar de landbouw dwong de drogere gebieden om naar een oplossing te zoeken voor dit probleem. De oplossing werd gevonden in een intensieve waterbeheersing; de mens ging via de aanleg van kanalen, schotten, opvangbekkens, dijken en de sjadoef de waterhuishouding controleren. Hierdoor werd de irrigatielandbouw mogelijk. Bij irrigatie wordt de watertoevoer echt gecontroleerd door de mens, waardoor de bevoorrading stabieler en permanenter is dan bij regenlandbouw. De opbrengst van irrigatielandbouw is naar schatting het vijftienvoudige van het zaaigoed. Het nadeel is dat dit type landbouw erg arbeidsintensief is, maar dat had men ervoor over aangezien de landbouwoverschotten aanzienlijk waren.


Reconstructietekening van irrigatielandbouw aan de oevers van de Eufraat.         Reconstructietekening van een sjadoef.




MIDDELEEUWEN (Europa)


- Van tweeslagstelsel naar drieslagstelsel 

Aanvankelijk maakten boeren in de middeleeuwen  gebruik van het tweeslagstelsel. Dit houdt in dat men de landbouwgrond in twee verdeelt. Afwisselend lag de helft van de grond braak en werd de andere helft gebruikt om voornamelijk graan te verbouwen. Elk jaar circuleerde het grondgebruik: het jaar erop werd de braakliggende grond ingezaaid. Dit zorgde ervoor dat de grond niet uitgeput geraakte, wat de landbouwopbrengsten ten goede kwam. Als de grond te lang na elkaar zou gebruikt worden, ontstaat er een tekort aan mineralen. Dit zou de omvang en kwaliteit van de oogst nadelig beïnvloeden.

In de vroege middeleeuwen, rond 750, stak een nieuwe grondbewerkingsmethode de kop op: het drieslagstelsel. Karel de Grote speelde hierin een belangrijke rol, omdat hij het nieuwe bewerkingssysteem zo veel mogelijk probeerde door te voeren. De boeren verdeelden hierbij hun landbouwgronden in drie stukken. In het eerste jaar werd er wintergraan verbouwd en het jaar erop zomergraan. Het daaropvolgende jaar liet de boer het betreffende stuk grond braak liggen. Op het braakliggende stuk land kon het vee dan ongemoeid grazen en mest achterlaten. Dit systeem paste de boer op drie stukken grond toe, zodat zijn land altijd voor 66% bebouwd was (i.p.v. 50% bij het tweeslagstelsel). De invoer van het drieslagstelsel zorgde er ook voor dat de os langzaamaan kon vervangen worden door het paard, omdat er meer haver werd opgebracht.


Schematische weergave van het drieslagstelsel.
Schematische weergave van het drieslagstelsel.

                         



- De ontginning van nieuwe landbouwgronden

Tussen de 12de en 13de eeuw stijgt de bevolking. Om al die mensen te kunnen voeden, moesten de landbouwgronden worden uitgebreid. Vanaf de 11de eeuw tot omstreeks 1300 worden nieuwe landbouwgronden ontgonnen: de boeren leggen moerassen droog, dijken polders in en zetten heides om in landbouwgronden. Aanvankelijk gebeurde dit in Italië, maar later ook in Engeland en Duitsland.

                                     Monniken en boeren maken een stuk grond vrij van de natuurlijke begroeiing (miniatuur, 13de eeuw)    


- Het hoefijzer

Rond het jaar 1000 werd het hoefijzer algemeen in Europa gebruikt. Deze vernieuwing zorgt ervoor dat de hoeven van trekdieren beschermd worden tegen beschadiging. Dit was nodig omdat de vochtige grond de hoeven van de dieren zacht maakte, wat vaak leidde tot infectieziekten met de dood als gevolg.

                                        Paarden met hoefijzers (miniatuur, 10de eeuw)


- Grondbewerking

Aan de basis van de ploeg staat eenvoudig handgereedschap dat gemaakt werd om de bodem te bewerken. Een voorbeeld hiervan is de hak. Hiermee trok men manueel de bovenste aarde los. De eerste ploegen worden beschouwd als een doorontwikkeling van deze hak.

De ploeg die voornamelijk in de eerste middeleeuwen werd gebruikt, de zogenaamde hakploeg, werd al rond 3000 v.Chr. gebruikt door de Egyptenaren. Het was een zeer eenvoudige constructie die bestond uit hout of een stuk ijzer dat door de grond woelde. Het werd meestal voortgetrokken door trekdieren, maar soms ook door mensen. Het nadeel van de haakploeg is dat ze de grond slechts doorwoelde en niet omkeerde. Bovendien was het ook niet eenvoudig om met dit type ploeg de zware kleigronden van de noordelijke landen te bewerken. 

Een oplossing voor deze problemen werd gevonden in de karploeg die door de Romeinen werd uitgevonden. De metalen ploegschaar snijdt de grond open en het rister keert de grond waardoor die beter wordt verlucht. Een andere belangrijke innovatie was de toevoeging van wielen waardoor de ploeg stabieler werd. Een nadeel van deze ploeg was dat het veel meer kracht vroeg van het trekdier. Om die redenen werden vanaf de 10de eeuw vaker paarden in plaats van ossen voor de ploeg gespannen. In deze periode werd ook het  halster vernieuwd. De oude halsbanden drukte namelijk om de slagader en luchtpijp van het dier, waardoor het dier bij zware lasten gewurgd werd. Met de introductie van het halster werd de druk op de schouders gelegd, waardoor de dieren zwaardere ploegen konden trekken. Door al deze vernieuwingen konden boeren makkelijker ruige gronden ontginnen.  

De ploeg ontwikkelde zich door de middeleeuwen heen en kende een zeer grote diversiteit aan regionale varianten. Verschillen in klimaat, geologische omstandigheden en grondtypes maakten dat er voor elke regio een ander type ploeg het meest geschikt was.

       Hakploeg voortgetrokken door 2 ossen, vooral gebruikt in de vroege middeleeuwen (miniatuur, 9de eeuw)

      Karploeg voortgetrokken door 2 paarden, vooral gebruikt in de tweede middeleeuwen (miniatuur, ca. 1500)

           Reconstructietekening van een Romeinse wielploeg


- Wind- en watermolens

Vanaf de hoge middeleeuwen zien we een verbreiding van de wind- en watermolens. Deze waren nuttig om graan te vermalen en om laaggelegen gebieden droog te leggen. Op zich was deze technologie niet nieuw. De molens uit de vroege middeleeuwen verschilden in technisch opzicht niet erg van die uit de klassieke oudheid. Het verschil zit hem in de optimale benutting van deze technologie. De Grieken en de Romeinen gebruikten deze technologie nauwelijks. Men vermoedt dat hier religieuze redenen een rol in speelden, maar ook het voldoende groot reservoir aan slavenarbeid had hier zijn aandeel in.

 Wind- en watermolen (miniatuur, 13de eeuw). De tekening stelt molens voor in de buurt van Oudenaarde. Dit type windmolen verscheen voor het eerst in West-Europa op het einde van de 12de eeuw.   


- Chinampa's bij de Azteken

Rond 1150 groeide de omvang van de Azteekse steden en steeg de regionale bevolkingsdichtheid. De groeiende bevolking deed bijgevolg de vraag naar voedsel en dus ook naar landbouwgronden stijgen. Om het tekort aan vruchtbare gronden op te vangen, ontwikkelden de Azteken een innovatief landbouwsysteem: de chinampa's. Zij werden voor het eerst in gebruik genomen door de Azteken in Xochimilco. Chinampa's zijn kleine kunstmatige eilanden (vaak gemaakt uit gevlochten riet) die op een zoetwatermeer drijven. De Azteken legden modder op de rieten vlotten en verstevigden ze aan de zijkant met natuurlijke vegetatie, zoals bijvoorbeeld wilgen. Een van de meest bijzondere kenmerken van deze landbouweilanden is dat ze water absorberen uit het meer en dit water naar het chinampaoppervlak brengen. Je kan dit zien als een motorloos irrigatiesysteem, wat resulteerde in hoge landbouwopbrengsten. Bovendien zorgde dit systeem er ook voor dat men de landbouwvlotten relatief weinig moest bemesten.

Het zijn de Spaanse conquistadores die deze landbouwtechniek in de 16de eeuw opmerkten. Tegelijkertijd met de Spaanse kolonisatie (1519-1521) werden er heel wat Azteekse eigendommen vernietigd, waaronder ook de chinampa's. Deze werden op Cortez' bevel tot zinken gebracht.

Plastische nabootsing van een chinampa.
Plastische nabootsing van een chinampa.
Reconstructietekening van een chinampa.
Reconstructietekening van een chinampa.



VROEGMODERNE TIJD (Amerika)



- De Columbiaanse uitwisseling

De Columbiaanse uitwisseling is een immense uitwisseling van gewassen, ziekten en culturen tussen de Oude Wereld (Europa, Afrika en Azië) en de Nieuwe Wereld (voornamelijk Noord- en Zuid-Amerika) na de ontdekking van Amerika in 1492. Dit intercultureel contact drukte ook haar stempel op de landbouw.


Van de Oude Wereld naar de Nieuwe Wereld

  • varkens
  • koeien
  • paarden
  • granen
  • druiven
  • ziektes
  • ...

Deze uitwisseling zorgde voor een verandering in de manier van werken in Amerika. De introductie van ossen en paarden zorgden ervoor dat de lama niet langer dienst hoefde te doen als lastdieren. Hierdoor kon men op een intensievere manier aan landbouw doen. Bovendien leidde de intrede van het paard voor sommige native Americans tot het opgeven van landbouw. Sommigen kozen opnieuw voor een nomadische levensstijl waarin de jacht op de bizon centraal stond. Ten slotte zorgde ook de uitwisseling van ziektes, zoals bijvoorbeeld de pokken, voor een hoog sterftecijfer onder de native Americans. 


Van de Nieuwe Wereld naar de Oude Wereld

  • tomaten
  • chilipepers
  • maïs
  • bonen
  • aardappelen
  • advocado's
  • ziektes
  • ...

Sommige van de bovenstaande gewassen hadden revolutionaire gevolgen voor Afrika en Eurazië. Naast de aardappel, had ook maïs een enorme impact op de landbouw in Azië, Europa en Afrika voornamelijk na 1700. Dit valt te verklaren doordat maïs op plaatsen groeit die ongeschikt waren voor knollen en granen. Indien het meeviel, kon het zelfs twee of drie oogsten per jaar opleveren waardoor het perfect inspeelde op de hongersnoden. Daarnaast diende het ook als veevoer, vooral voor varkens. 



HEDENDAAGSE TIJD



- Biologische landbouw in Europa

De kiem voor de biologische landbouw werd in de moderne tijd gelegd in de jaren '30 en '40. De motor achter deze vernieuwing was een zijtak van de Lebensreformbeweging 'Arbeitgemeinschaft Natürlicher Lanbau und Siedlung'. Deze beweging richtte zich op een natuurlijke productie van groenten en fruit zonder het gebruik van pesticiden of andere chemische producten. In het licht van deze Lebensreformbeweging gaf antroposoof Rudolf Steinler in 1924 een lezingreeks waarin hij de aanleiding gaf tot biodynamische landbouw: een methode waarin de bodemvruchtbaarheid en de versterking van de natuurlijke groei centraal staat en waar men streeft naar diversiteit in de geteelde gewassen en dieren.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de organisch-biologische landbouw op dreef dankzij het echtpaar Müller en Rusch en de Lemaire-Boucher-methode in Frankrijk. De verdere evolutie van de biologische landbouw werd gestimuleerd door de ontwikkeling van de ecologische landbouw in de jaren '60 en '70. Dankzij de ecologische landbouw kon de biologische landbouw steeds rekenen op een grotere achterban. Een andere belangrijke schakel binnnen de ecologische beweging was IFOAM (International Federation of Organic Agriculture Momements) die was ontstaan in 1972. Deze koepelorganisatie van verschillende biologische landbouwbewegingen zorgde voor gestandaardiseerde normen en regels binnen de biologische landbouw en fungeerde ook als politieke vertegenwoordiger van de biologische beweging.

Dankzij de toenemende aandacht voor de biologische en ecologische landbouw en een sterke ontwikkeling van de biologische sector in de jaren '80 werd de biologische landbouw in de jaren '90 officieel erkend door de Europese Unie en haar lidstaten.

In 2000 werd een  Europees biologisch label ingevoerd, dat op vrijwillige basis kon worden gebruikt. In 2010 werd dit vervangen door een nieuw Europees label waarmee alle biologische producten dienen te worden geëtiketteerd: de Euro-leaf.



Technieken biolandbouw (gericht om schade aan ecosystemen te vermijden):

Parasietbestrijding: Men maakt gebruik van de natuurlijke vijand van de schadelijke organismen, bijvoorbeeld bepaalde schimmels, bacteriën, insecten, ... Als dit niet volstaat, laat de EU vijftien bestrijdingsmiddelen toe die men mag inzetten om parasieten te bestrijden. 

Onkruidbestrijding: Men vermijdt onkruidgroei door tussengewassen te zaaien. Als onkruid toch de kop opsteekt, kiest men voor: verbranding, manuele onkruidverwijdering of mechanische onkruidverwijdering. 

Mechanische onkruidverwijdering.
Mechanische onkruidverwijdering.






Veeteelt; De oppervlakte en de huisvesting (daglicht, vrije uitloop, nestmateriaal, ...) die de dieren ter beschikking krijgen is veel ruimer in vergelijking met een intensieve veehouderij. Het castreren van varkens, afbranden van kippensnavels en knippen van varkensstaarten is niet toegestaan. De dieren moeten biologisch eten krijgen en mogen geen preventieve antibiotica toegediend krijgen. Ook het toedienen van groeihormonen wordt niet toegelaten. 




- Genetische modificatie van planten en dieren (GMO)

In 1983 werd de eerste gemodificeerde plant in een laboratorium gemaakt. Dertien jaar later, in 1996, werden de eerste genetisch gemodificeerde gewassen op de markt geïntroduceerd. Op dit moment staan genetisch gemodificeerde gewassen wereldwijd op een areaal van 40 miljoen hectare. Hiertoe behoren ook landen als Argentinië, Canada en Zuid-Afrika.


- totale mechanisatie na WOII

Gemechaniseerde landbouw is het proces waarbij er landbouwmachines worden gehanteerd om het werk van de landbouw te mechaniseren. Hierdoor wordt de productiviteit van de landarbeider aanzienlijk verhoogd, aangezien hun prestaties en efficiëntie m.b.v. machines een gigantische groei kent. In de moderne tijd hebben aangedreven machines veel taken op de boerderij vervangen die voorheen werden uitgevoerd door handarbeiders of werkende dieren zoals bv. ossen, paarden, etc.

Na het verstrijken van de eerste, moeilijke jaren van heropbouw zien we na de Tweede Wereldoorlog dat er zich grote veranderingen in de landbouw voordoen. Die wordt namelijk in toenemende maten gedwongen om de ontwikkelingen in de niet-agrarische sectoren te volgen. In de industrie kwamen door een sterk verhoogde arbeidsproductiviteit de lonen op een duidelijk hoger niveau te liggen dan in de landbouw, terwijl de verkorting van de werkuren en de vele sociale voorzieningen haar aantrekkingskracht voor de agrarische werknemers sterk vergrootten. Hier kwam nog bij dat door een krachtige industrialisatie van vele plattelandscentra de alternatieve werkgelegenheid naar het platteland werd toegebracht. Deze ontwikkeling werd in belangrijke mate gesteund door de nationale en plaatselijke overheden. Die gingen d.m.v. onder andere subsidies, verbeterde infrastructuur en technisch onderwijs de industrievestiging op het platteland ook aantrekkelijk maken voor ondernemers.

De meest frappante ontwikkeling in de na-oorlogse landbouw kan als een direct gevolg van de geschetste ongelijkheid tussen de agrarische en niet-agrarische sectoren van de economie gezien worden. Namelijk een snelle afname in het aantal arbeidskrachten in de landbouw. Naast de grote afname van het aantal arbeidskrachten kan de snelle grootscheepse mechanisatie wel als de belangrijkste verandering in de na-oorlogse landbouw beschouwd worden. In zekere maten kan zelf gezegd worden dat deze onlosmakelijk verbonden is met de eerst genoemde ontwikkeling. Enkele cijfers die de laatste ontwikkeling duidelijk aantonen:

  • Aantal motortrekkers  [1950 = 24.500]  <->  [1965 = 130.400]
  • Aantal maaidorsers  [1950 = 1.200]  <->  [1965 = 6.100]
  • Aantal melkmachines  [1950 = 3.800]  <->  [1965 = 70.500]

De huidige gemechaniseerde landbouw omvat het gebruik van tractoren, vrachtwagens, maaidorsers, talloze landbouwwerktuigen, vliegtuigen, helikopters en andere voertuigen. Precisielandbouw gebruikt zelfs computers in combinatie met satellietbeelden en satellietnavigatie om de opbrengsten van een bepaald stuk grond te verhogen. De applicaties kunnen over het algemeen ingedeeld worden in vier grote categorieën:

  • (Landbouw)grond klaarmaken voor beplanting
  • De daadwerkelijke beplanting van de grond
  • Wieden en gewas (be)sproeien
  • Oogsten

Mechanisatie was een van de grote factoren die verantwoordelijk waren voor verstedelijking en industriële economieën. Het verbetert niet alleen de productie-efficiëntie, maar stimuleert eveneens grootschalige productie en kan soms de kwaliteit van landbouwproducten verbeteren. Aan de andere kant kan het ongeschoolde landbouwarbeid verdringen en kan het leiden tot aantasting van het milieu in de vorm van bv. vervuiling, ontbossing, bodemerosie, etc. Vooral als het kortzichtig wordt toegepast i.p.v. holistisch.


- Een gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie (GLB), dat in het jaar 1962 van start ging, vormt een partnerschap, enerzijds tussen landbouw en samenleving en anderzijds tussen Europa en de Europese landbouwers. Het GLB is een gemeenschappelijk beleid voor alle EU-lidstaten. Het wordt op Europees niveau beheerd en gefinancierd uit de gemeenschappelijke EU-begroting.

Het doel van het GLB:

  • Landbouwers ondersteunen, de landbouwproductiviteit verbeteren en voor een stabiele voorziening van betaalbare levensmiddelen zorgen.
  • De landbouwers van de Europese Unie een redelijk inkomen garanderen.
  • Het klimaat beschermen en het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen bevorderen.
  • Plattelandsgebieden en landschappen in de hele Europese Unie in stand houden.
  • De plattelandseconomie levensvatbaar houden door de werkgelegenheid in de landbouw, agro-voedingsindustrie en aanverwante sectoren te stimuleren.

Bedrijfsonzekerheden en de milieueffecten van de landbouw rechtvaardigen de belangrijke rol die de overheid speelt voor onze boeren. Het GLB is op de volgende manieren actief:

  • Inkomenssteun in de vorm van rechtstreekse betalingen zorgt voor stabiele inkomens, beloont boeren voor milieuvriendelijke landbouw en collectieve goederen die normaal niet door de markten worden betaald, zoals zorg voor het platteland.
  • Marktmaatregelen zijn bedoeld om het hoofd te bieden aan moeilijke marktomstandigheden zoals een plotselinge daling van de vraag als gevolg van een groot gezondheidsprobleem, of een daling van de prijzen wegens een tijdelijk overaanbod.
  • Plattelandsontwikkelingsmaatregelen met nationale en regionale programma's spelen in op de specifieke behoeften en uitdagingen van plattelandsgebieden.


    - Landbouw van de toekomst?  Verticale landbouw

    Bij verticale landbouw gaat men gewassen telen in gebouwen, bijvoorbeeld leegstaande appartementscomplexen. De gewassen worden dan in meerdere lagen boven elkaar geplaatst en worden onder gecontroleerde (o.a. controle over de licht- en watertoevoer) omstandigheden grootgebracht. Hierdoor kan men garanties geven over de hoeveelheid en de kwaliteit van de productie, onafhankelijk van het weer en het klimaat. Doordat men de ruimte waarin de planten worden geteeld kan controleren, hoeft men geen pesticiden te gebruiken tegen plantenziektes en insecten. Voor de watervoorziening ijvert men om het gereinigde water van afvalwaterzuiveringsinstallaties uit de steden te gebruiken. Het enige probleem waar men nu nog tegenaan loopt is het torenhoge energieverbruik. 

    Er bestaan wereldwijd verschillende commerciële verticale boerderijen, waaronder ook een in Nederland.


     

    Glenn Goossens & Niels De Poortere  2021-2022
    Mogelijk gemaakt door Webnode
    Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin